Bloeit ongeveer 75 tot 100 dagen na het planten.
Gladiolus is een geslacht van vaste planten uit de lissenfamilie. De planten worden ook wel zwaardlelie genoemd.
Het geslacht bevat ongeveer 260 soorten. De soorten zijn veel gekruist en hebben een breed scala aan kleurrijke bloemen opgeleverd. De belangrijkste hybridegroepen zijn verkregen door het kruisen van vier of vijf soorten.
Grandiflorus-groep - hoewel ze kan worden gebruikt als snijbloem is ze in grote opstellingen beter geschikt voor de tuin. Vaak heeft ze 20 of 30 grote bloemen per stengel in een uitgebreid kleurenschema en wordt ze meer dan 100 cm hoog.
Nanus-groep - is beter geschikt als snijbloem dan de gladiolen uit de grandiflorus-groep doordat ze kleinere bloemen heeft (nanus betekent klein in het Latijns). Ze heeft vaak 3 of zelfs 4 bloeiende scheuten uit dezelfde knol. Ze wordt tot 70 cm hoog en bloeit vroeg in verschillende kleuren. Ze is niet winterhard en heeft 7 bloemen waarvan er 3 tot 5 tegelijk bloeien. Vaak wordt nanus gemengd verkocht en bestaat dan uit Primulinus/Tubergenii/Colvillei/Ramosus en allerlei andere sierlijke kleinbloemigen die onder de 100 cm lengte blijven en bloemen hebben van 6 cm en kleiner.
Primulinus-groep - bloeit van de vroege tot de late zomer, met verschillende bloemen op dunne maar stevige stengels. Ze wordt 60-80 cm hoog en stamt af van de gele Gladiolus dalenii subsp. dalenii. Ze heeft grote bladeren die de andere bloembladeren bedekken. Het hart van de bloem is daarom moeilijk te zien. Deze groep is een van de “ouders” die de ontwikkeling van de gladiolen heeft beïnvloed. Van oorsprong groeit ze in waterrijke gebieden, zoals bij de grootste waterval ter wereld, de Victoria Falls, als ‘Maid of the Mist’. De plant is smal en het bovenste bloemdekblad is als een beschermkapje over de meeldraden heen gegroeid. Karakteristiek is de mooie helder gele kleur. Ze heeft wel 23 knoppen waarvan er 7 tegelijk bloeien. De vlinderhybriden (Butterfly), vaak opgenomen als een subgroep, heeft bloemen met gegolfde bloemblaadjes. Ze werd in 1951 door het bedrijf Konijnenburg en Mark op de markt gebracht. Ze wordt 100 cm hoog, maar heeft kleinere bloemen dan de grootbloemige soorten. Karakteristiek zijn de meest gekruiste en gevouwen bloembladen en interessante kleurcombinaties, vaak zijn de binnenste bloembladen anders gekleurd dan de buitenste. De bloem lijkt op een vlinder.
Plantvoorschriften algemeen
Goed bewerkte kalkhoudende, voedzame, gedraineerde en niet te droge grond.
Beschutte en zonnige plaats. Normaal geen steun nodig
Geen mest inwerken voor het planten. Ideaal is de voorziene plaats het jaar voordien voor te bereiden met mest en compost.
Grotere knollen mogen wat dieper geplant worden dan kleinere.
Planten met een interval van 14 dagen draagt bij tot een gespreide snijbloemproductie. ( voor snijbloemen worden ze op rijen geplant tot 50st per m² .
Plantdiepte 8/10cm - 8cm afstand
Planten in de lente na de vorst.
Onderhoud & vermeerderen
Als voedingstof kunnen oude mest, compost en samengestelde meststof dienen.
Om de maand extra meststof toedienen. Liefst onder vloeibare vorm.
Het verdiend aanbeveling elk jaar van standplaats te wisselen of telkens verse grond in het snijbloemperk en de border in te brengen.
Voorzichtig rooien (met riek) om beschadiging te voorkomen.
Snijbloem oogsten als de onderste bloem kleur vertoont. De gehele bloemaar gaat daarna op water open.
Bloemen die op de plant blijven na verwelken wegknippen.
Steun is vaak nodig.
Bladstengels op 10cm boven de grond in oktober afsnijden, rooien en warm drogen, stengel afdoen en oude knol verwijderen.
De nieuwe knollen luchtig, droog en vorstvrij overwinteren in droge turf.
Vermeerderen:
Ze heeft een platte knol en vermeerdert zich snel via kleine knolletjes die tijdens het groeiseizoen aan de moederknol groeien. Dit worden ook wel kralen genoemd. De kralen worden in het voorjaar geplant. Daaruit groeien de zogenaamde ‘pitten’. Wanneer de ‘pitten’ worden uitgeplant, groeien ze uit tot leverbare knollen. Vermeerderen is ook mogelijk door het winnen van de zaden uit de bloemen. Plant de zaden 20 – 25 cm diep vroeg in het voorjaar in goed doorlatende grond bestaande uit twee derde leem en een derde “peat moss” of verdorde bladeren gemengd met flink wat zand. De zaden spruiten in enkele weken als de grond redelijk vochtig is gehouden. Zet in de zomer de bakken buiten in de zon. Graaf als de bladeren zijn afgestorven in de herfst, de knolletjes op, sla ze op en plant in het voorjaar.
Inloggen is verplicht
Om een reactie te posten moet je ingelogd zijn
Log in