De Spreeuwenpot
Bij baggerwerk in de Amsterdamse Leidse gracht werd in 1926 een merkwaardig stuk aardewerk opgevist. Het ging om een pot met een gat opzij, een oor dat niet in het midden zat en twee lussen langs de hals. Bovendien bezat de pot een bolle bodem, waarop hij onmogelijk kon staan. De vondst baarde archeologen en historici heel wat problemen. Waarvoor kon zo'n vreemde gediend hebben?
Dat werd pas duidelijk in 1940. In dat jaar kwam bij een verbouwing van een Amsterdams huis een gevelsteen te voorschijn, met een afbeelding van precies dezelfde type kruik als die veertien jaar eerder gevonden was. De gevelsteen toonde een pot die tegen de muur was opgehangen, en klaarblijkelijk dienst deed als onderkomen voor een vogelfamilie. Een plaatselijke krant beschreef de afbeelding als volgt:
"Een van de ouders zit op een aan de kan bevestigd aanvliegstokje, en voert twee jongen, die reikhalzend zoals hongerige vogels dat kunnen doen, de kop naar buiten steken. De andere oudervogel zit op de kan toe te kijken. Sporen van beschildering zijn nog over."
Amsterdamse gevelsteen van omstreeks 1700. Aangetroffen bij een verbouwing van het pand Rokin 22 in 1940. Mogelijk afkomstig uit de Spaarpotsteeg aan de Kalverstraat die in de 18e en 19e eeuw de Spreeuwpotsteeg genoemd werd. Het onderschrift luidde: "Inde Sprevpot" Over de bestemming van de kruik hoefde geen twijfel meer te bestaan, hij was bedoeld als nestgelegenheid voor spreeuwen.
Ergens een stokje voor steken, komt voort uit de spreeuwenpot
Daarmee was men echter nog niet uit de problemen. De twee lussen aan de hals waren bedoeld voor het aanvliegstokje, dat was duidelijk. Maar waarvoor diende de wijde opening aan de zijkant? Was die er mischien ingemaakt om het schoonmaken te vergemakkelijken? De deskundigen hadden andere vermoedens.
Naspeuring in de 17de en de 18de eeuwse kookboeken brachten aan het licht, dat vogels bij onze voorouders als een bijzondere lekkernij golden. Recepten voor gerechten als "Spreeuwensoep" en "Pastei van jonge zwaluwen" getuigen daarvan. Het was met het oog op deze cullinaire voorkeur dat de "roofopening" werd aangebracht. De bezitter van een spreeuwenpot wachtte tot de jongen bijna groot genoeg waren om het nest te verlaten, om vervolgens in de vliegopening nog enkele dagen stokjes te plaatsen zodat de ouder vogel de jongen wel kon blijven doorvoeren, en haalde ze er dan door het zijgat uit. Vervolgens werd er spreeuwensoep of Zwaluwpastei van gemaakt.
Spreeuwenpotten zijn waarschijnlijk vooral in de 16de en 17de eeuw populair geweest. Dat is af te leiden uit het feit dat ze regelmatig te zien zijn op de schilderijen en prenten uit deze periode. Schilders als pieter Breughel, Jan van Goyen en Salomon van Ruysdeal beelden dikwijls boerenwoningen af met 1 of meer Spreeuwpotten aan de schoorsteen. Op het "Winterlandschap met ijsvermaak" van Hendrick Avercamp (1585-1634) hangen de spreeuwenpotten prominent aan de gevel van het knusse huis. Ook in de literatuur komen wij de spreeuwenpot tegen. Bij Jacob Cats bijvoorbeeld, die in zijn "Galathea" Rijmde:
"Met een netjen, met een strick
met een uyltjen op een kriek
met een boge, met een buys
met den spreeuwpot aan het huys
met den slagh of vogellijm
op den misthoop, in den rijm
met een weynigh kruyt en loot
vangt men vogels kleyn en groot"
Dat de spreeuwpot een algemeen bekend middel was om vogels te vangen blijkt eveneens uit de raad die dichter Adriaan Poirters in 1696 geeft. "Wie nachtegalen wil hebben, die moet ze niet in uilenesten zoeken", schrijgt hij, "Net zo min als er kanarievogels uit de spreeuwpotten geroofd kunnen worden". Van al die spreeuwpotten uit vroeger tijd zijn er in ons land niet meer dan een stuk of 20 teruggevonden, die in diverse musea hangen. Behalve potten met een platte zijkant zijn er ook potten opgegraven met een platte bodem. De laatste werden kennelijk haaks op de muur bevestigd.
Niet alle gevonden potten hebben overigens een roofopening. Waarschijnlijk was het niet iedere spreeuwpot bezitter om een smakelijke maaltijd te doen. Net als tegenwoordig vonden veel mensen het blijkbaar prettig vogels om zich heen te hebben, en ze bezig te zien met de jongen.
Spreeuwenpotten zijn weer helemaal terug van weggeweest.
De laatste jaren worden spreeuwenpotten weer door verschillende pottenbakkers vervaardigt. Naast spreeuwenpotten worden worden ook potten voor koolmezen, pimpelmezen en mussen gemaakt. De vliegopening wordt voor elk soort aangepast. Uiteraard zijn spreeuwenpotten met een grotere opening ook voor kleinere vogels een geschikte broedplaats, maar de praktijk leert dat ze daar nogal eens uit verjaagd worden. Wat dat betreft had Adriaan Poirters 300 jaar geleden gelijk, in een spreeuwenpot zal je niet vaak een kanarie aantreffen.
Hoe wordt een vogelpot gemaakt.
Dat is nog echt handwerk, bijna hetzelfde als 300 jaar geleden gebeurde. De grondvorm is een bolle vaas, die op een bakkerschijf gedraaid wordt. zodra deze leerhard is, wordt hij aan een kant afgeplat. Daarin snijdt de pottenbakker de zijopening. Met kleislib bevestigt hij vervolgens het oor aan de kruik, alsmede de ogen voor het aanvliegstokje.
Als de klei na 1 a 2 weken helemaal droog is, gaat de vogelpot de oven in. Hij wordt gebakken op 1200 graden: een zeer hoge temperatuur die maakt dat de klei "dicht-sintert". De pot wordt daardoor keihard en volkomen waterdicht. Na 12 uur gaat de oven uit. Als deze na een dag of twee voldoende is afgekoeld, komt de pot er kant en klaar uit.
Inloggen is verplicht
Om een reactie te posten moet je ingelogd zijn
Log in